Home

Inleiding Cent Daalder Stuiver Gierigheid, gierigaard, vrek

DAALDER

De munt- en waardenaam daalder is in diverse variaties internationaal wijd verbreid, met als bekendste de dollar, die in meer dan een dozijn landen, met Verenigde Staten voorop, als nationale munteenheid dient. De oorsprong van de naam ligt in de plaats Joachimsthal in Bohemen (nu Jach_mov), waar in het begin van de 16de eeuw een zeer rijke zilvermijn werd ontdekt. Dit zilver werd onder verschillende namen gemunt, met als bekendste Joachimsthaler ‘(munt) uit het Joachimsdal’. Dit werd al spoedig verkort tot thaler, in het Nederlands daler, wat zich in de spreektaal ontwikkelde tot daalder, een term die al in 16de eeuw is gesignaleerd. Er is ook een kaartje met de verspreiding van namen voor de daalder.

Nederlandse leeuwendaalders waren in de 17de eeuw populair in de Britse kolonies in Noord-Amerika; mede onder invloed daarvan is ten slotte eind 18de eeuw de dollar, verdeeld in 100 cent, de officiële munt van de toen zelfstandige VS geworden.
De oudste daalders waren zware zilveren munten van goede kwaliteit. Al in de 16de eeuw had de Nederlandse daalder een waarde van dertig stuivers, die in de waarde van 1,5 gulden tot op heden is gehandhaafd.

alsof wij benen voor een daalder konden kopen
Geld is niet alles.

daaldertjes is goed geld
Zij zijn goed te vertrouwen. Een variant is: hij is zo goed als een dubbeltje. Daalders en dubbeltjes werden van goed allooi geslagen, dat wil zeggen: hun zilvergehalte was betrouwbaar.

dat is een rekening van Marie Boom: drie maal elf is een daalder en een slokkie voor de haalder
Dit werd in Vlaanderen gezegd als iemand in zijn nadeel rekende. ‘Marie Boom zal wel een bestaand persoon geweest zijn’, aldus een spreekwoordenboek.

de eerste slag / klap is een daalder waard
Initiatief is belangrijk.

dien mij, zei de boer, ik heb daalders, mijn kleingeld is op
Een (korte) variant is: dien mij, ik heb de botjes. Een botje was een middeleeuws muntje ter waarde van een halve stuiver.

een achtentwintiger voor een daalder nemen
Met minder genoegen nemen. Een achtentwintig(er) was een zilveren munt ter waarde van 28 stuivers, een daalder was dertig stuivers waard, dus dit was een ongunstige transactie.

een goed begin is een daalder waard
Initiatief is belangrijk.

een presentatie als een haan van een daalder hebben
Trots en hoogmoedig doen zonder dat daar reden toe is. Een haan van een daalder was een grote haan van koek of speculaas bedoeld (die een daalder kostte).

een vlo in maart is een daalder waard
Opgetekend in het midden van de 19de eeuw. De betekenis is niet duidelijk.

een woord op zijn pas is een daalder waard
Timing is belangrijk. Op zijn pas betekent ‘op het goede moment’.

het is vetpot, zei de jongen, mijn moeder heeft een daalder gewisseld
Schertsend gezegd wanneer moeder eens flinkt opdist. Voor het eerst opgetekend aan het begin van de 18de eeuw. Een daalder was toen een fors bedrag.

hij draagt een wisseldaalder bij zich
Op onbegrijpelijke wijze beschikt hij steeds over geld. De oorspronkelijke betekenis van wisseldaalder is ‘daalder die als rekenmunt wordt gebruikt in betalingsverkeer per wisselbrief’. In de volkstaal werd dit echter ‘daalder die steeds terugkeert in de zak van de eigenaar wanneer hij is uitgegeven’.

hij heeft een presentatie als een bok van een daalder
Hij is trots en hoogmoedig doen zonder dat daar reden toe is. Een bok van een daalder was een grote bok van koek of speculaas (die een daalder kostte).

hij heeft een roldaalder in zijn zak
Geld dat je in de zak brandt, dat móét rollen.

hij kent de waarde van een daalder die er een van een ander moet lenen
Deze uitdrukking komt ook voor met kroon.

hij loopt als een paard van een daalder
Trots en hoogmoedig doen zonder dat daar reden toe is. Een paard van een daalder was een groot paard van koek of speculaas (dat een daalder kostte).

hij zit op de daaldersplaats
Een dure plaats, in tegenstelling tot het schellinkje.

ik heb gegeten, zei de mof, alsof ik een daalder verteerd had, en het is maar negen en twintig stuivers en zeven duiten
Het vermeende voordeel is te verwaarlozen, want een daalder was dertig stuivers waard, dus één duit meer.

ik zou het voor geen houten daalder willen
Ik zou het niet graag willen. Voor het eerst opgetekend in het midden van de 19de eeuw. Het gaat hier om een schertsende uitdrukking.

jouw gat en een daalder is een en dertig
Een daalder is dertig stuivers.

op de markt is je gulden een daalder waard
Soms met de toevoeging: maar meestal een kwartje. De uitdrukking gaat terug op een reclameslogan die in 1974 door Drs. P. werd geridiculiseerd in een liedje over een man die op de markt met een gulden wil betalen voor iets dat f 1,50 kost, ‘want het is hier een markt en mijn gulden is dus f 1,50 waard’. Een en ander loopt uit op een ruzie die uiteindelijk de halve stad in puin legt.

wat geeft hem nog een daalder?
Gezegd van iemand die failliet is.

wie tot een stuiver geboren is, kan tot geen daalder komen
Hij ontgaat zijn lot nooit. Dezelfde spreuk komt voor met oordje/stuiver, penning/stuiver, stuiver/dubbeltje en stuiver/gulden.

wie zich met een mijt tevreden stelt, zal men niet voor een daalder bedriegen
Sinds de 14de eeuw was een mijt in Vlaanderen een halve penning (1/24 groot). Munten van één mijt zijn na 1467 niet meer geslagen, maar als rekeneenheid bleef de mijt in gebruik. Uit de spreuken waarin mijt figureert, blijkt dat het om een munt van zeer geringe waarde ging: er gingen 48 mijt in een stuiver. Het woord mijt hangt samen met Germaanse woorden voor ‘snijden’, en was dus oorspronkelijk een afgesneden of afgehakt stukje (metaal).

Inleiding Cent Daalder Stuiver Gierigheid, gierigaard, vrek